Jan Bleyen, parner, Omnicap:
Het gebruik van eigen vermogen is een heel belangrijke vorm van financiering binnen familiebedrijven. Heel wat familiebedrijven willen controlebehoud en gebruiken liever eigen middelen, ook al beperkt dit eventueel de groei van de onderneming. Zo wijzen recente studies uit dat maar liefst 30% van de familiebedrijven in België geen enkele vorm van financiële schuld hebben, waarvan de overgrote meerderheid aangeeft er gewoon geen nodig te hebben. Vanuit de invalshoek van geduldig kapitaal wordt er doorgaans voor geopteerd om geen schulden naar de volgende generatie door te schuiven en beduidend minder vaak dividenden uit te keren om zoveel mogelijk kapitaal in de onderneming te laten zitten.
Wanneer er toch voor externe financiering wordt gekozen, komt de klassiek banklening op de eerste plaats. Bankfinanciering is voor familiebedrijven in kader van controlebehoud aantrekkelijker dan externe aandeelhouders te betrekken. Een belangrijk gevolg van een sterke eigen vermogenspositie is goedkopere bankfinanciering; de rente ligt vaak lager dan wat andere niet-familiale bedrijven dienen te betalen. De banken houden ook van de langetermijnvisie van familiebedrijven bij toekenning van kredieten.
Factoring en overheidssubsidies spelen nog een rol in het financieringsvraagstuk van familiebedrijven.
Andere vormen van financiering worden door weinig familiale ondernemers echt in overweging genomen, omwille van het behoud van het familiale karakter en controle. Wanneer externe financiering noodzakelijk is, kiezen de familiebedrijven in de eerste plaats voor schuldfinanciering , nadien quasi eigen vermogen (zoals achtergestelde leningen (mezzanine) en converteerbare obligaties en tot slot nieuw extern aandelenkapitaal (middels familie en vrienden, business angels, of professionele investeerders zoals private equity). Immers, extern kapitaal doe het aandelenbezit verwateren en kan verlies van controle met zich mee brengen.
Conclusie is dat meeste familiebedrijven goed toegang hebben tot bankfinanciering en de andere er vaak geen nodig hebben.
Conclusie is dat meeste familiebedrijven goed toegang hebben tot bankfinanciering en de andere er vaak geen nodig hebben.